Je loopt al een tijdje met een nieuw idee voor een boek. Je hebt zin om het te schrijven, of je bent al lang begonnen. Misschien heb je al opgezocht of een soortgelijk boek al bestaat, en gelukkig, dat is niet zo! Je voelt aan alles: dit idee is goed. Maar heb je de allerbeste versie al te pakken? Als je je dit afvraagt, is de volgende brainstormoefening fijn om dit te onderzoeken. Bedenk voor jezelf meerdere scenario’s voor je verhaal en een aantal andere invalshoeken voor je personages. Als deze scenario’s en invalshoeken een gunstige werking hebben op je plot, kun je je afvragen of je dingen moet aanpassen. Zo niet, heb je de beste versie van je verhaal al te pakken!

  1. Verander je hoofdpersoon
    Je hebt je hoofdpersoon al een tijdje in je hoofd. Je hebt een beeld van zijn uiterlijk en innerlijk. Is deze hoofdpersoon de beste versie voor je plot? Vraag je af wat het met je verhaal doet als je hoofdpersoon toch een jongen is en geen meisje (of andersom), een totaal tegenovergestelde, verrassende karaktertrek heeft (die op het eerste gezicht totaal niet bij hem past) of een ander uiterlijk heeft dan je nu in je hoofd hebt. Vraag je af: wat doet het met mijn verhaal en de weerstand als mijn hoofdpersoon verandert? Wordt het moeilijker of juist makkelijker om de weerstand op te lossen? Weeg al deze dingen af om de beste versie van jouw hoofdpersoon te vinden.
  2. Verander je beginsituatie
    Hoe begint jouw verhaal? Op het moment dat alles misgaat voor de hoofdpersoon, of op een normale dag? Vraag je af of jouw point-of-attack (de manier waarop je het verhaal binnenvalt) de beste is. Wat als je begint op het exacte moment dat alles misloopt? Wat als je begint op de dag erna? Wat als je begint in de week, of het jaar ervoor? Verschillende point-of-attacks hebben invloed op het verloop van verhaal. Onderzoek of jouw beginmoment de beste keuze is om je boek mee te starten.
  3. Bedenk drie verschillende wendingen
    In een goed kinderboek zit vaak een wending: een moment halverwege het verhaal, waarin alles verandert voor je hoofdpersoon. Bedenk drie nieuwe (het mogen totaal bizarre zijn) wendingen voor je verhaal. Als je ziet dat je verhaallijn daar ineens spannender van wordt, kun je je afvragen of je je huidige wending moet aanpassen.
  4. Introducteer en schrap bijfiguren
    Soms bedenk je bijfiguren omdat je ze zo levendig voor je ziet. Je wilt ze graag in je boek hebben, maar vraag je af: zijn deze bijfiguren echt noodzakelijk voor mijn verhaal? Wat gebeurt er als je er eentje schrapt? Als het verhaal dan nog steeds zichzelf schrijft, kun je je afvragen of deze persoon echt nodig is. En wat als je halverwege ineens een bijzonder bijfiguur introduceert? Voegt het extra lading toe, of niet? Wik en weeg net zo lang tot je alleen de noodzakelijke personages over hebt.
  5. Bedenk drie verschillende eindes
    Probeer alle ideeën die je hebt over je verhaal eens helemaal los te laten. Bedenk drie totaal verschillende eindes en zie wat het doet voor je verhaallijn. Wat als je personage aan het einde wegloopt? Of wat als hij juist blijft? Wat gebeurt er als de weerstand wordt opgelost? Of juist niet? Bedenk wat voor de lezer het meest bevredigende einde is.

Probeer tijdens deze brainstormoefening jezelf zo vrij mogelijk te laten. Het is soms moeilijk om je ideeën los te laten als ze al helemaal vastzitten in je hoofd. Maar het kan zomaar zo zijn dat een andere invalshoek beter is: kill your darlings, noemen we dat dan. Durf te veranderen, aan te passen, te schaven, net zolang tot er geen speld meer tussen te krijgen is. Veel succes!