Afgelopen week kwam ik mezelf tegen. Op Facebook kwam een oproep voorbij voor de dorpskinderen om te komen spelen op het speelveld in Middelie.
‘Vind je dat leuk, Julia?’ vroeg ik.

Dat vond ze, dus gingen we samen op onze gloednieuwe bakfiets naar het Coronaproof mini-evenement. Eenmaal aangekomen stapte Julia enthousiast van de fiets, maar toen ze de behoorlijke groep kinderen zag, klapte ze dicht.
Daar stond ze, in haar eentje, stokstijf tussen alle spelende jongens en meisjes. Mijn hart brak een beetje. Hup, hup, dacht ik, gewoon meedoen. Met een vriendelijke glimlach spoorde ik haar aan.
‘Daar is Fijs!’ riep ik. ‘Ga maar met hem spelen!’
Maar ik zag het al, de stemming was omgeslagen, er stond NEE op haar voorhoofd.
‘Je kunt ook gaan ringgooien,’ opperde ik, en wees naar de buurmeisjes verderop.
‘Ik wil niet,’ zei ze.

Om me heen stonden alle ouders (netjes op 1,5 meter afstand) met elkaar te kletsen. Ben ik dan nu de enige ouder die haar kind moet vermaken? dacht ik. Waarom speelt mijn dochter niet gewoon met de rest?
‘Mama, kom nou,’ riep ze ondertussen.
Schoorvoetend liep ik naar haar toe. ‘Even balletje gooien samen?’
‘Nee. Ik wil op de wipkip.’ Ze klom op het ding en lachend vloog ze even later heen en weer.
Alle onheil vergeten, gewoon lekker even in je eentje je ding doen.

Ik moest me inhouden om niet te vragen toch met de andere kinderen mee te doen. En toen besefte ik: maak ik me hier nu zo druk over, omdat ik wil dat ze het leuk heeft, of doe ik dit omdat ik zélf wil dat ze met anderen speelt en ik me kan gedragen zoals de andere ouders? Allebei, moest ik aan mezelf toegeven.

Als kind was ik een allemansvriend. Zonder gene ging ik overal op af. Julia is aan het begin meer een kat-uit-de-boom-kijker (zeker met onbekende kinderen), maar als het ijs eenmaal gebroken is, is het prima. Ik kan haar niet vormen zoals ik dat wil op dat moment, dacht ik. Ze is haar eigen mens, doet haar eigen ding, en dat is meer waard dan dat ze doet wat ik het beste acht.

Ik gaf mezelf een tik op mijn vingers en haar een hele dikke zoen. Mijn dochter, mijn meisje dat nu al een stuk assertiever is dan ik vroeger was. De situatie liep dus een tikkeltje anders dan ik in mijn hoofd had, maar het was prima.

’s Avonds dook ik mijn studio in om nog wat te schrijven aan Boek 4. Ik was lekker op weg, maar liep toch vast. Ik deed precies hetzelfde als die middag: ik vormde mijn personage om de situatie heen, omdat dat op dat moment beter was voor mijn verhaallijn: als ze op een bepaalde manier zou reageren, kon ik sneller een plotsignaal kwijt en dat deed de spanning goed.

Toen de scène helemaal geschreven was, had ik het pas door. Bam, werd ik wederom op mijn vingers getikt door een personage van een kwart-af boek. Maar goed, al doende leert men: je moet je boekpersonages ten volle tot hun recht laten komen, en als dat bepaalde dingen lastiger maakt, moet je zelf beter je best doen.

Misschien kan ik dat van Julia leren: een karakter gaat de situatie aan, en niet andersom.