Het schrijven van een kinderboek heb je niet binnen een week gedaan. Het is een uitgebreid proces van passen, meten en verdiepen, van verhaallijnen uitleggen, rode draden spannen en opnieuw beginnen. Als je ervoor zorgt dat je niet in deze vijf valkuilen trapt, ben je al een eind op weg!
1. Je blijft beginnen
Je hebt een goed idee en je wilt het perfect opschrijven. Voor je neus staat een knipperende cursor, maar je scherm blijft leeg. Omdat je de perfecte zinnen wilt opschrijven. Omdat het meteen goed moet. Uiteindelijk lukt het je je hier overheen te zetten en schrijf je je eerste 5000 woorden. Yes! En nu? Het eerste spannende begin heb je op papier gekregen, maar wat moet er nu gebeuren? Waar gaat je hoofdpersoon heen, wat is zijn weerstand? Je weet het even niet. Dus ga je je begin weer opnieuw lezen en daarin zitten wroeten. Je herschrijft tot je een ons weegt en blijft maar hangen in die eerste twintig pagina’s.
Toch is het beter je perfectionisme aan de kant te zetten en door te schrijven. Ook als je niet weet waar je heen gaat. Uiteindelijk vallen de kwartjes wel. Misschien juist door eerst een heel slecht stuk te schrijven! En veranderen kan altijd nog. Meters maken, dat is key.
2. Je wilt teveel vertellen
Je hebt al zo’n tijd nagedacht over je boekidee. En je hebt zoveel toffe verhaallijntjes bedacht! Vol enthousiasme begin je aan je boek en je schrijft al je plotideeën erin. Om er vervolgens achter te komen dat je veel teveel wilt vertellen: je schiet met hagel en niet met scherp, en daarom raak je niemand.
Natuurlijk is het tof als er meerdere verhaallijnen in je boek zitten. Dit geeft diepgang en stuwt je verhaal verder. Maar wat niet handig is, is als al die verhaallijnen een andere kant op gaan. Kies liever een rode draad, hét concept van je verhaal. De andere lijnen kunnen hieromheen draaien, verstoren en verbinden, om vervolgens aan het einde van je boek samen te vallen met de rode draad. Dit geeft de lezer veel voldoening, terwijl open eindjes juist frustreren.
3. Je personages ontwikkelen zich niet
Ondertussen ben je al een tijdje bezig met je verhaal. Er gebeuren spannende dingen, je bent tevreden over veel van je zinnen, maar… er wringt iets. Je kunt je vinger er niet op leggen waardoor het komt. Wellicht heb je platte personages gecreëerd: dit zijn personages met een beperkt aantal karaktertrekken. Ze zijn vaak óf alleen maar boos, óf alleen maar blij, óf alleen maar bang, óf alleen maar verdrietig. In het begin van een boek kan een lezer daarin meegaan, maar naarmate het verhaal vordert, wordt het vervelend en saai.
Het is juist fijn als een personage zijn emoties en angsten onder ogen komt en door de weerstand heen duwt, zodat hij iets leert in je verhaal. Van bang naar dapper gaat. Van boos naar verdraagzaam. Van pleasend naar assertief. Een lezer vindt het fijn om de ontwikkeling samen met het personage mee te maken. Op die manier kan hij zich goed inleven, en daarnaast worden je hoofdpersonen er veel levensechter van.
4. Je beschrijft teveel
Misschien heb je de term ‘show, don’t tell’ al eens eerder gehoord. Het staat voor ‘laten zien, en niet vertellen’. Als lezer wil je graag helemaal in de huid van de hoofdpersonen kruipen. Als schrijver doe je dit door de emoties en gedachten van je personages te laten zien. Laten zien, inderdaad. Want wat vaak gebeurt, is dat schrijvers uitleggen hoe het personage zich voelt: hij is bang, hij is woest, hij is verdrietig. Maar hoe ziet dat eruit: bang, woest of verdrietig? Wat gebeurt er dan met je? Als je een keer ruzie maakt met iemand, zul je waarschijnlijk niet zeggen: ‘Ik voel nu dat ik boos word. Ik ben echt erg boos op je.’
Nee, je zult voelen dat je hartslag versnelt. Dat je adem hoger gaat zitten. Je knijpt je vuisten samen of je gooit met een vaas. Óf je houdt het juist allemaal binnen en je implodeert, de oorlog raast in je hoofd. Al deze dingen mag je laten zien in je tekst. Noem de emoties liever niet bij naam, maar laat zien wat er gebeurt binnenin iemand, en met zijn lichaamstaal. Gebruik dialogen die niet te gepolijst zijn. Op die manier kan je je personage kracht bijzetten en kun je je als lezer veel meer inleven.
5. Je komt te traag op gang
Van deze heb ik zelf een handje: traag op gang komen. Als je begint aan je verhaal, is je idee nog niet helemaal uitgewerkt. Je hebt dan al snel de neiging om tijdens het schrijven je eigen idee aan jezelf uit te leggen, om zo grip te krijgen op je boek. Wat je dan krijgt, is een stroperig, uitleggerig begin. Je legt bijvoorbeeld uit hoe de situatie van je hoofdpersoon was voordat het verhaal begon, je wijdt veel uit over hoe je hoofdpersonen zich voelen en hoe ze eruit zien en je zet de hele setting te uitgebreid neer.
Soms heb je dit gewoon nodig in je proces. Ikzelf heb dat namelijk wel. Mijn eerste beginstukken zijn altijd draken van teksten. Maar ik accepteer dat en schrijf gewoon door, om het vervolgens weer meerdere malen te herschrijven (pas wel op dat je niet blijft hangen in valkuil 1 ;)). Als je je hele manuscript als ruwe versie hebt geschreven, kun je vervolgens de infodump uit je eerste hoofdstukken verdelen over het boek (en wellicht kom je erachter dat sommige stukken er helemaal uit kunnen).
Recente reacties